Weekdieren
Bij weekdieren denk je niet meteen aan de spannendste dieren van het dierenrijk. Een opvallend uiterlijk of bijzonder gedrag verwacht je niet zo snel. Maar dat is een vergissing. Zeeslakken zijn er in wonderlijke kleuren en vormen. En inktvissen zijn slim.
Wat is het verschil tussen een weekdier en een vogel, een zoogdier of een vis? Vogels en zoogdieren hebben botten. Vissen hebben graten.
Een weekdier is een
ongewervelde. Een weekdier bestaat voor het grootste deel uit water. De meeste weekdieren leven ook in het water, vaak in zee. Het water steunt hen en houdt de slappe dieren in vorm.
Weekdieren zijn koudbloedig. Dat wil zeggen dat ze zelf geen warmte kunnen maken en dat ze dezelfde temperatuur hebben als hun omgeving.
© Marjolein Spitteler, Oosterwolde
Slakken kruipen met hun voet. Bij landslakken zit er een ademopening aan de zijkant van hun lijf. Het huisje ontstaat op een speciaal deel van de mantel.
Schelp
Veel weekdieren hebben een schelp. Zoals de mossel en de huisjesslak. De schelp biedt stevigheid en bescherming. Bij de meest weekdieren is de schelp gemaakt van kalk.
Hoe verschillend weekdieren er ook uitzien, ze bestaan bijna allemaal uit drie gedeelten: de voet, het inwendige en de
mantel. De mantel maakt slijm, dat het dier beschermt tegen uitdrogen en het zout in zeewater. Huisjesslakken maken hun huisje door steeds een nieuw randje af te zetten met hun mantel. Zo groeit de schelp met de slak mee en past hij er steeds in. Ook
schelpdieren maken hun schelp zelf door kalk af te zetten. In sommige schelpen, zoals die van oesters, zit een laag parelmoer. Die laag maken ze ook met hun mantel. Als er een zandkorrel in de schelp komt, wordt die met
parelmoer bedekt. Zo ontstaan parels.
Net als de mossel is de oester een
tweekleppige. Als er gevaar dreigt, sluiten deze weekdieren hun schelp. Zeesterren zijn hun grootste vijanden: met hun armen trekken ze de schelpen open. Een andere vijand is de zeeslak, die boort een gaatje in de schelp en zuigt de inhoud op.
Tweekleppigen zitten meestal vastgeplakt op stenen, scheepswrakken of een stevige ondergrond. Ze maken daarvoor een soort draden, waarmee ze hun schelp vastzetten. Een mossel kan die draden doorknippen en zo een beter plekje opzoeken. Een oester kan niet verhuizen.
De draden van een reuzenmossel werden vroeger gebruikt om zeezijde van te weven. Een mantel van zeezijde was heel kostbaar: hij was sterk en superlicht en leek wel van goud.
Inktvissen
Ook inktvissen zijn weekdieren. De meeste inktvissen hebben acht
tentakels. Er zitten zuignappen aan om vissen, krabben of andere weekdieren te vangen. Inktvissen zijn slimme dieren. Onderzoekers hebben allerlei proeven gedaan met inktvissen. Ze stopten voedsel in doorzichtige potjes. De inktvissen ontdekten zelf hoe ze de potjes moesten openen.
Als ze jagen, gebruiken ze verschillende technieken. Ze schatten in hoe ze een dier het beste kunnen vangen. Zelf worden ze ook opgejaagd. Ze hebben allerlei manieren om zichzelf te beschermen. Ze kunnen bijvoorbeeld een soort inkt wegspuiten. Op die manier wordt de vijand in verwarring gebracht en kan de inktvis ontsnappen.
© Nature Picture Library/HH
Er zijn inktvissen die twee kokosnoothelften zoeken die op elkaar passen. Ze dragen ze bij zich en gebruiken ze om erin te kruipen als er gevaar dreigt. Dit gebruik van gereedschap laat zien dat inktvissen intelligent zijn.
Ruiken en zien
Bij slakken zitten aan het uiteinde van hun tentakels lichtgevoelige cellen. Hiermee kunnen slakken licht zien. Vlakbij zitten de tasters. Een slak kan ook ruiken met de
tasters.
Tweekleppigen, zoals mossels en oesters, nemen licht waar met de rand van hun mantel. Die puilt uit de schelp en komt in contact met de buitenwereld. Bij sommige tweekleppigen zit een rand van ogen. Ze zien er licht en donker mee en bewegingen van dieren die voorbij komen.
Sommige inktvissen hebben net als onze ogen een lens. Daardoor kunnen ze hun ogen aanpassen om iets dichtbij of ver weg scherp te zien.
Dit is een samenvatting van Informatie-boekje 388 Weekdieren.