Grotten
Grotten komen voor in gebieden waar veel kalksteen in de bodem zit. Kalksteen is zacht. Het bestaat uit de resten van botten en schelpen van zeediertjes die miljoenen jaren geleden leefde. Regenwater kan makkelijk in de zachte kalksteen dringen. Een bepaalde stof in de kalksteen lost dan langzaam op. Er komen spleten en gaten in de grond. Als het regenwater een hardere steensoort tegenkomt, maakt het een omweg. Daarom hebben grotten altijd grillige vormen. Hoe meer kalksteen er onder de grond is, hoe meer steen het regenwater op kan lossen. Zo ontstaan er grote ruimtes. Het kan duizenden jaren duren voordat een grot ontstaan is.
In Frankrijk zijn duizenden grotten. Veel ervan zijn open voor bezoekers.
Dieren in het donker
Vroeger dachten de mensen dat er enge monsters en draken in grotten woonden. Dat komt omdat er botten van grote dieren in grotten zijn gevonden. De holenbeer was zo'n dier. Hij schuilde bij slecht weer in grotten. Ook hield hij er zijn winterslaap. De holenbeer is aan het einde van de ijstijd uitgestorven.
Bij de ingang van een grot wonen salamanders en winterkoninkjes. Ze wandelen of vliegen de grot in en uit. Ook vleermuizen blijven een beetje bij de ingang. Overdag slapen ze in de grot, en als het buiten gaat schemeren, trekken ze eropuit om eten te zoeken.
Vleermuizen en vlinders overwinteren vaak in grotten.
Er is heel veel bekend over grotten. Dat komt doordat er veel onderzoek naar is gedaan. Onderzoek naar grotten heet speleologie. Als speleoloog moet je veel van aardrijkskunde weten. En van biologie. En je moet heel lenig zijn. Want in de meeste grotten kun je je maar moeilijk bewegen. Er zijn nauwe gangetjes. En veel water, waar je doorheen moet. En soms is er zo veel water, dat je een bootje nodig hebt. Het is best gevaarlijk om grotten te onderzoeken. Er kunnen stukken van de grot instorten. En al die gangen en kamers lijken erg op elkaar. Zonder een goede kaart kun je gemakkelijk verdwalen.
In Nederland zijn ook grotten. In het zuidelijkste puntje van Limburg vind je ze bij Valkenburg en bij Maastricht. Eigenlijk kun je ze geen grotten noemen. Je moet er groeve tegen zeggen. Want ze zijn niet door de natuur gemaakt, maar door de mens. De heuvels en de grond in Limburg bestaan uit kalksteen. Kalksteen wordt ook wel mergel genoemd. Al in de tijd van de Romeinen ontdekten mensen dat ze van blokken mergel huizen en kerken konden bouwen. Ze hakten dus blokken uit de grond en uit de heuvels. Op die manier ontstonden er gangen en ruimtes. In de Limburgse grotten kun je veel fossielen zien. Een fossiel is een steen met een afdruk van een plant of dier van lang geleden. De fossielen zitten in de mergel.