Parachutespringen
Vliegen als een vogel. Dat hebben mensen altijd al gewild. In 1483 tekende Leonardo da Vinci een parachute in de vorm van een piramide die aan de onderkant open was. Houten stokken moesten de parachute openhouden. In de eeuwen daarna werden er verschillende manieren bedacht. Tegenwoordig gebeurt
parachutespringen bijna altijd vanuit een vliegtuig. De eerste parachutisten sprongen voor de lol. Ze gingen ook wedstrijden doen. In 1951 werd parachutespringen een internationale sport.
Sommige mensen gingen parachutes gebruiken voor hun beroep, bijvoorbeeld soldaten. Parachutes zijn ook handig om soldaten en wapens snel op een andere plek te krijgen. In afgelegen gebieden gebruiken brandweerlieden een parachute om bij een brand te komen en snel te kunnen beginnen met blussen.
Een parachute wordt gemaakt van heel sterke stof die bijna niet kan scheuren. Dat is nodig, want er komt veel kracht op te staan zodra de parachute geopend wordt.
© AKG Images/Lineair, Arnhem
Op 17 september 1944 landden duizenden Britse parachutisten in de buurt van Arnhem. Ze moesten de brug over de Rijn veroveren die in handen was van Duitse soldaten.
Opleiding
Parachutespringen kun je leren op een speciale school. Je begint met een
tandemsprong. Vanaf je zestiende mag je alleen uit een vliegtuig springen. Maar dan moet je wel toestemming hebben van je ouders. En je moet een cursus volgen bij een
paracentrum. Er bestaan ook speciale vakantieweken waarin je kunt leren parachutespringen.
Als je uit het vliegtuig springt, val je eerst heel snel naar beneden. Je zit helemaal nergens aan vast, daarom heet dit de vrije val. In het paracentrum leer je hoe je tijdens de
vrije val op je buik kunt liggen of hoe je jezelf kunt omdraaien. Meestal duurt de vrije val korter dan een minuut. Op een hoogtemeter zie je hoeveel meter je nog van de aarde bent. Zo weet je wanneer je de parachute moet openen. Dat doe je door aan het bolletje te trekken dat onderaan je rugzak zit. Nu val je niet meer, je zweeft. Je kunt bijsturen door aan de stuurlijnen te trekken. Die zitten aan de achterkant van de parachute. Daarbij moet je ook rekening houden met de windrichting.
In het paracentrum leer je ook hoe je de parachute moet opvouwen.
Bij een parachutesprong heb je een rugzak om. Daarin zitten twee parachutes. De tweede is voor reserve. Je gebruikt hem als de hoofdparachute niet goed opengaat.
Als je basiscursus hebt gevolgd, ga je de eerste zelfstandige sprong maken. Voor de veiligheid zit je dan nog met een lange lijn aan het vliegtuig vast. Meestal springt een instructeur met je mee. En heb je het diploma op zak, dan kun je nog extra
brevetten halen.
Wedstrijden
Er zijn verschillende soorten wedstrijden die je kunt beoefenen. Bijvoorbeeld hoe je springt en waar je terecht komt. Zoals de sport waarbij je precies in het midden van een schijf moet landen. Dit is een sport waarbij je in je eentje springt.
Je kunt ook samen met anderen springen, zoals bij het
formatiespringen. Daarbij zijn honderden figuren mogelijk. Een cameraman springt mee. De jury gebruikt de opnames voor de beoordeling.
Parachutespringen is een
risicosport. Maar als jij veel oefent en niet stoer doet, kan er niet zoveel gebeuren.
© Scott Olson/Getty, Amsterdam
In een rechtopstaande buis, een zogenoemde windtunnel, kun je oefenen hoe je je moet gedragen tijdens de vrije val. Je kunt in de windtunnel op je gemak uitproberen hoe je jezelf rechtop houdt, draait, duikelt, enzovoort. Je kunt er ook oefenen voor wedstrijden, samen of alleen.