Vogeltrek
Vogels zijn slimme beesten. Als het in Nederland winter wordt, vertrekken ze. Ze zoeken een warmer land op. Dat doen ze niet alleen omdat ze lekker in het zonnetje willen zitten. In zo'n warm land groeien meer planten dan hier. In de winter zit er hier geen blaadje aan de bomen. Ook zijn er in zo'n land meer insecten te vinden dan hier. De vogels hebben er dus in de winter veel meer te eten. Hier zouden ze verhongeren. Soms vliegen vogels duizenden kilometers om een goed plekje te vinden. Maar altijd komen ze na de winter weer terug. Zonder dat ze een kaart hebben, kunnen ze ons land altijd weer vinden.
Trekvogels vliegen meestal in grote groepen. Ze letten op de stand van de zon. 's Nachts kijken ze naar de sterren.
Geringde reizigers
Vroeger snapten de mensen er niets van. Waar waren die vogels toch de hele winter? Ze verzonnen allerlei verhalen. Er waren zelfs mensen die dachten dat de vogels in de winter naar de maan vlogen. Nu weten we dat ze ergens in het buitenland overwinteren. Iemand is ooit op het idee gekomen om vogels te ringen. Zo kun je onderzoeken waar vogels naar toe trekken. De dieren worden gevangen en krijgen klein ringetje om hun poot. Daarna worden ze weer vrijgelaten.
Iemand die vogels ringt werkt voor een vogeltrekstation. Daar zijn er over de hele wereld een heleboel van. Ze werken allemaal samen. De ringer schrijft precies op welke vogels hij een ringetje heeft omgedaan. Op dat ringetje staat een nummer en de naam van het vogeltrekstation. Als iemand in het buitenland het dier vindt, kan hij dat doorgeven aan het station. Daar weten ze dan hoe ver de vogel gevlogen heeft. Door dat onderzoek weten we nu zo ongeveer welke routes de vogels vliegen. Sommige soorten blijven in de buurt. Maar er zijn er ook die heel ver weg vliegen. De Noordse Stern bijvoorbeeld vliegt elk jaar van de Noordpool naar de Zuidpool en weer terug.
Deze Noordse Stern vliegt elk jaar van de Noordpool naar de Zuidpool en weer terug.
Er zijn ook vogels die in Nederland komen overwinteren. Die komen uit landen waar het 's winters nog veel kouder is dan hier. Er bestaan ook vogels die hier het hele jaar blijven. Die vinden op de een of andere manier genoeg eten om te kunnen overleven. We noemen ze jaarvogels. Trekvogels komen meestal weer terug. Ze broeden vaak op de plek waar ze zelf geboren zijn. Soms broeden ze zelfs in hetzelfde nest als vorig jaar.
Trekvogels bouwen meestal een nest in het gebied waar ze geboren zijn.
Vogels hebben een orgaantje in hun kop dat als een kompas werkt. Dat helpt ze om de goede kant uit te vliegen. Maar dat is niet het enige waarmee ze zich oriënteren. Ze letten ook op de stand van de zon. 's Nachts kijken ze naar de sterren. Vogels die al vaker hebben getrokken, kijken ook naar het landschap. Ze letten op verlichte steden en op kerk- en vuurtorens. Dat zijn herkenningspunten. Maar eigenlijk altijd weten ze vanzelf waar ze naar toe moeten. Dat is hun instinct.